Vaal in armmoede gehulde sfeer, de vingers gekleurd in nicotinegeel,
de kaarten terug geschud, het spel verdeelt,
de strijd word wederom gestreden,
het wederkeren van kleur en beeld,
het spel van keer op keer, van nooit of te nimmer gewonnen,
reeds ligt daar op tafel de zwarte heer.
In de kaars danst schichtig de flikkerende vlam,
de heer word vergezeld van de zwarte madam.
De wereld word toch geregeerd door narren en vazallen,
de zwarte boer word getrokken zo gezegd om de zwarte dame te behagen.
Niets kan hem raken afgeschermd reeds lang zijn ziel,
gedraaide kaarten toonde hem de zwarte tien.
Noch eten, noch drinken alles in het teken der tekens,
geen beeld dat word aanbeden, enkel op de zwarte tien de zwarte negen.
Noch haat of woede, niets dat hij veracht of waar hij voor staat,
op de negen is het de zwarte acht die gaat.
Versmolten in het gezelschap van de tikkende klok,
weg druppelt het leven, als daar word gelegd de zwarte zeven.
Dit is geen fictie dit is voor echt,
van uit zijn hand word de zwarte zes neer gelegd.
Eenzame dwalende geest! Geen verwarring nu!
Voor verdriet is er geen tijd,
uit het dek komt voorwaarts de zwarte vijf.
Eens had hij voor die liefde wel de tijd,
mijmerend schuift de zwarte vier over de reeds gelegde zwarte vijf.
En schaduw glipt voorbij zijn raam,
een roofdier van de nacht of een meisje van plezier,
dit alles is niet existerend, bij het verschijnen van de zwarte vier.
De trilling des hand is groot bij het zien van de zwarte drie,
misschien is het nu het geluk, misschien valt het nu eens mee,
huiverend legt zijn hand neer de zwarte twee
De schoppenaas wordt getrokken, de lauwer geschied,
het spel patience heeft zich gelegd.
De winst is verzekerd, de eindstrijd voltrokken...
en toch die grijns op dat hol gelaat...
het is de dood die het pleit in zijn voordeel heeft beslecht.
“…het eenzaam - spel..”