De zee is wijds,
oneindig ver,
zo uitgestrekt,
als ze is,
rekt ze haar wegen,
om iedereen te bereiken.
Om haar stroom nooit te laten stoppen,
doet ze blokades overstromen,
laat zo haar woorden rollen,
doet haar golven,
onstuimig klotsen,
tegen elk schip,
in zijn tocht,
om over het water te heersen,
bestemming te bereiken.
Beroerd het elk mens,
met een golfslag,
overrompelt,
ongezien,
ondergaan,
is het schip met man en muis.
Hoe droef,
hoe het lot,
het water zo beroerde,
alles meesleurde in haar kolk,
der emoties.
Hoe droef.