Het is mooi weer,de lucht is blauw,
Maar het is wel jammer er is wat kou.
De vogeltjes vliegen in het rond,
Ze eten besjes dat is heel gezond.
Ik draaide me om,met mijn gezicht naar buiten,
Daar waar de vogeltjes zaten te fluiten
Ik ben moe ik ga maar slapen.
Ik moest een paar keer gapen,
Het werd steeds waziger voor mijn ogen,
En hoorde ik vogels,die overvlogen.
Langzaam viel ik slaap.
Over het gras bries een warme wind,
Wat hoorde ik daar was het een kind.
Je het was kind met zijn moeder,
Maar het was niet zijn moeder maar zijn opvoeder.
De moeder van het kind was omgekomen,
Daarom is dat kind bij haar gaan wonen.