Ik nam je hand……
Ik nam je hand, omdat ik niet anders kon.
Je viel en wilde niet geholpen worden.
Ogen vol cynisme keken me aan en daagden
me uit om door te lopen, niet de stakker te
zien die daar lag. Je spuugde op hulp.
Maar ik zag jou. Je ogen waren deuren die
gesloten vroegen om naar binnen te komen.
Ik nam je hand en hielp je overeind.
Je mond plooide zich in een ironisch "dank je wel".
Je lichaam draaide zich sarcastisch van me af.
Maar ik was binnen, voelde kou van ongebruikte gangen,
trappen klonken hol en stof lag dik, was overal.
Het tochtte en dat, bepaalde mijn richting. Je was niet
uitgewoond. Er was niets thuis gewoon. Onwillig liepen we
samen, hand in hand, sprekend in verschillende lichaamstalen.
Je ogen draaiden met je lichaam bij. Je stem werd zachter,
leek te spreken tegen mij in monoloog van gewoonte.
Ik keek je aan en zag de diepte van verdriet, nog nooit vertaald
in spraak, vastgelegd in muren van bescherming, opgebouwd met
jaren eenzaamheid, gestaald, gekooid in overlevingsdisciplines.
Het verhaal vertelde van je jeugd, je anders zijn.
Ouders die zich schaamden, die je beschermden met
de stilte van niet-zijn. De wereld die voor jou nooit draaide
om dat leven te gevaarlijk was. Mensen die steeds weer moesten
kijken of je een mirakel was, zo anders was, anders dan gewoon.
Weren leerde je, niet omgaan met. Altijd wachten tot er
iemand kwam die dan de moeite voor je deed om mens te
zijn met jou. Je in de ogen keek en warmde. Veelal daarvoor
betaald, omdat er niemand anders was. Je selecteerde
ze op geld en gaf ze wat je had totdat je niet meer kon.
Ze haalden je omlaag omdat jou helpen ze steeds
zwaarder werd. Jij was geen mens maar klant,
wel bijdehand maar toch gewoon niet meerdemens.
Ze vroegen je, in plaats van praten, over wat je zo al
bezig hield. Jij werd van klant tot plant, een mindermens.
Een intake met wereldvreemde vrouwen die al je vertrouwen
moesten hebben in hun dikbetaalde zorg voor jou.
Jij was geen mens, geen klant, geen plant , slecht een geval.
Ze hoedden je in zorg voor de kudde, afkopend op gezag
van triest gevoel en medelij met iets wat hen niet overkomen zou.
Je kijkt ze naar de ogen, wendt aandacht voor om toch gelijk te zijn.
Je wordt bedrogen. Het is de tijd, niet jij, die parten speelt aan haar die
hulp verleent. Deel voor deel verlies je mensenstukjes. Je wordt steeds
minder mens omdat de tijd om mens te zijn ontbreekt in medemens
z'n tijd. Afhankelijkheid is mensonterend zo, lijkt minder mens te zijn.
wil melker
25/01/2001