Moeder
Mijn moeder, heel bijzonder.
De nagel op de kop.
Ze is een begrijp-wonder
en helpt ons uit de strop.
Ze houdt niet van gedonder
daar op haar bergtop.
Nergens knijpt ze voor onder,
ze lost het mooi weer op.
Mijn moeder is gelukkig,
ze is een mooie vrouw.
Ze is altijd zichzelf,
net waar ik zo van hou.
Lachend helpt ze me verder,
niet vluchtend voor de kou.
Ik zou haar alles geven
wat 'k voor mezelf wouw.
Mijn moeder is gekozen
door mijn broer en mezelf.
Uit haar zijn wij geboren.
Ze wouw ons bij zichzelf.
Haar man heeft ze verlaten
voor ons en voor zichzelf.
Als ik een medaille verdien
dan verdient zij er elf.
Ik ben haar oudste zoon.
Ik ben haar eerste kind.
Van toen ik werd geboren
word ik door haar bemind.
Als ik iets heb geschreven
vraag ik hoe ze dat vind.
En vier kansen op zeven
maakt ze me slechtgezind.
Ik ben dertig jaar jonger...
op mijn identiteit...
Men schat haar begin dertig,
daaraan heeft ze het schijt.
Ik voel me hier gevangen.
Zij heeft zichzelf bevrijdt.
Zichzelf en zesenveertig.
Niemand die ze benijdt.
Ik voel me net een dode
omdat zij zò graag leeft.
Ze doet wat ze wil doen,
ziet wat ze overheeft.
Gelukkig met hetgeen ze krijgt
en daarna weer doorgeeft.
Als kogels even moeders waren
werd ik graag door hen doorzeeft.