I. De Nemeïsche Leeuw
angst klauwt razend
haalt mijn huid en hart
in diepe krassen open
jou raakt niets, koel
bloedig grijp jij mij
manen wurgen ieder licht
zwart-wit verstik je
heden en toekomst
tot rooddoorbloede ogen
waarin ik schuimend huil
in woordenloos verdriet
vol verloren trots
je macht wikkelt zich in
mijn huid als schild
onkwetsbaar voor de schuld
(jij toch)