Ode.
Jij hebt zoveel geschapen, mijn hemelse godin.
Geen vrouw kan jou genaken, mijn levensgezellin.
Jouw liefde onvoorwaardelijk, heeft men soms niet gezien.
Jij vindt je onbelangrijk, maar jij telt wel voor tien.
Ze is toch wat naïef man, heeft men mij soms verteld.
Wat weten zij daar nu van, jij bent intelligent.
Want kan één vrouw vier zonen, opvoeden zoals ’t hoort.
Mijn schat zal het uw wel tonen, zij heeft het laatste woord.
De zachtheid en de zorgen, nu zelfs voor haar kleinkind.
Hij voelt zich zo geborgen, door bomma zo bemind.