Vervolg op dame aan het meer I + II
Waarschuwing: lang gedicht
Ze bepleitte haar zaak
Vroeg hem haar te helpen
Ze kreeg een taak
Te zwaar voor jonge welpen
Het vinden van het bollicht
Gemaakt van menig vreugdetraan
In de strijd een zwaar gewicht
Zou haar helpen haar vijand te verslaan
Het was verloren in’t Donker Woud
Vol van as en vol van stof
De blad’ren zijn er van puur goud
Maar door het duister geschaduwd en dof
De tovenaar was zeldzaam goed
Hij bood wederom zijn hulp aan
Hij toonde zo zijn grote moed
Ze besloten maar op weg te gaan
De weg was lang, de weg was zwaar
Het duurde een hele tijd
Uiteindelijk stopten ze daar
Voor de nacht, in het Dal van Nijd
Maar het dal is alom gekend
Voor zijn kwaadaardige invloed
Mensen raken er ontstemd
Al wordt nijd, al was het goed
Dus na een tijdje begonnen ze te vitten
Begonnen ze te klagen steen en been
Ze zagen de missie niet meer zitten
Ze wisten opeens niet meer waarheen
De dame begon stilaan te pruilen
Ze wilde terug naar haar meer, haar land
De tranen vielen en ze begon te huilen
Haar land was bezet met hand en tand
De tovenaar kreeg al vlug meelij
En zei:’Ik heb enorm veel spijt
Het is allemaal vlug voorbij
Je land wordt heus wel bevrijd’
De dame bedwong al spoedig haar tranen
En gaf de tovenaar een betoverende lach
Ze bleven niet langer daar staan tanen
Want de zon stond hoog, ’t was weer dag
Het was nog steeds een lange tocht
Hun voeten deden pijn
Uit de lucht viel neer het vocht
Regendruppels groot en klein
Hun vracht werd steeds zwaarder
Het bemoeilijkt hun gaan
In haar rug voelde zij een staarder
De tovenaar keek haar aan
En wat zij zag in zijn ogen
Kon ze niet vertalen
Hij had nog nooit gelogen
Maar er is waarheid in verschillende talen
De tovenaar wendde vlug zijn blik af
Want hij voelde zich verlegen
Zij ervoer het als een straf
Het ontnemen van een zegen
Zij liep langzaam naar hem
Met ogen die veel beloven
Zij sprak ook met zwoele stem
‘Laat mij jou liefde roven’
Zo ontstond er een hete nacht
Vol van pure passie
Het gaf hen beiden de nodige kracht
Zo ontstond er oeroude magie
Al vlug bereikten zij de Zilveren Keten
Een bergenmassa, woest en groot
Vol beesten die mensenvlees eten
Menig één vond daar de dood
Gevolgd door wolven, sluw en slim
Werden zij door hen bewaakt
En na vele dagen grauw en grim
Zijn zij langs de Keten geraakt
De wolven werden hun constante beschermers
Want ze voelden aan, ’t was voor een goede zaak
Daardoor werden deze wolven anders
Want nu hadden zij een eervolle taak
Gouden ogen, zilverblauwe vachten
Een goede reukzin en poten zo snel
En bundelen ze allen hun diepste krachten
Dan is het een onoverwinnelijk stel
Spoedig kwamen zij in’t Donker Woud
Eindelijk waren ze daar
Maar vergeet niet en onthoudt:
Hun queeste was nog steeds vol gevaar
In’t diepst van het woud vonden zij een kasteel
Zij verzamelden moed en gingen naar binnen
Hun hart klopten gestadig in hun keel
Maar het was te laat om alsnog te bezinnen
In elke kamer was het doods en stil
Luguber en duister, met stof en spinrag
Het was een aanslag op de kracht van hun wil
Het leek hier nacht in’t midden van de dag
Het duister beklemde hen, hield hen vast
Ze waren zo blind, konden niets horen
Op hun schouders lagen een zware last
Ze waren als baby’tjes nog niet geboren
Plots zagen ze een licht niet ver vandaan
En ze liepen erheen met hernieuwde kracht
Vlak voor het licht bleven ze staan
’t Was het bollicht dat daar lag
De dame ging er al heen
En omsloot haar hand om het bollicht
Maar plots veranderde ze in steen
Met een geschrokken blik op haar gezicht
De tovenaar sloeg bijna in paniek
Bij het zien van haar stenen gelaat
Hij voelde zich opeens zo ziek
Maar hield zich nog paraat
De tovenaar begon met al zijn passie
Spreuken te zeggen en met zijn staf te slaan
Door de kracht van de magie
Zag je de vrouwe met huid en haar staan
Men raakte de bol niet meer aan
Maar wikkelde het in een lap stof
Nu konden ze naar het dal teruggaan
Ze verdienden werkelijk alle lof
Met hernieuwde kracht ging het wel
Ze kwamen al vlug aan het meer
Hun voeten gingen 2 keer zo snel
Ze voelden zich zo licht als een veer
De dame toonde het licht en zag
De slechten schrokken en maakten zich klein
De dame wist dat het aan het licht lag
Want het licht was goed en deed hen pijn
Sneller dan ze waren gekomen
Verdwenen ze uit haar land
Nu kon ze terug zitten dromen
Samen met de tovenaar, zittend aan de waterkant