Het kweken van een puist
Is een lastige taak
Voor diegeen
In wie geen vuiligheid huist
En dat overkomt nu weer net mij
Ik ben zo schoon als een lei!
Mijn gezicht is gaaf
En hoe diep ik ook graaf
Mijn vinger tastend in mijn geuren
Geen bullebak te bespeuren!
Hoe hard ik ook ren
Geen spoor van zweet
Hoeveel bonen ik ook verorber
Geen enkele scheet!
Mijn lippen scheuren nooit
Mijn haar ruikt altijd gewassen
Geen haar op rare plekken
Geen wallen onder mijn kassen
Ik ben met wonderlijke schoonheid geboren
Ik heb zelfs geen schurft in mijn oren!
Maar als ik hard snuit
Krijg ik wel
Dat prachtig geel omhulsel
Genaamd een snottebel