Kunt gij de slaap nog vatten,
na zoveel onrust en verderf,
het bloed wat ik uw hoofd zal opspatten,
een zilte droom met een diepe kerf?
Zullen doden uw verbeelding plagen,
angstkreten uw gehoor doorboren,
waanbeelden uw geest belagen,
stemmem van geesten horen?
Kunt gij de slaap overwinnen,
gestoord door bommen en granaten,
zult gij ooit de moed bezinnen,
omdat ze u diep zullen haten?
Beelden van stervende kinderen,
in uw netvliezen gegrift, de nacht,
zal mogelijk uw rust verhinderen,
mijnheer de president, slaap zacht...