Terug ruwe diamant
Verdwijn, mijn vreemde schoonheid.
Neem je laken maar mee.
Mijn ogen zijn te bruin.
Jou kijkers kleurden zwart.
Mistslierten droeg je mee.
Drapeerde me, kerstboom.
Een waas van onbehagen,
geen ster bekroonde top.
We dansten roze wolken.
Genadeloos was je.
Ik liet mijn liefde kolken,
een zee zonder een strand.
Mijn vinger werd een hand.
Jouw arm werd een gewricht.
Begraven in de sneeuw
doorliep ik eenzaamheid.
Ik bloedde rode tranen.
Geen vin veroerde,
wit.
Een zon ging op en onder.
Ik ging alleen nog onder.
Iemand stuurde een zomer.
Een warme zonnestraal.
Eind maart werd alles beter.
Terug ruwe diamant.
Suizingen uit m'n oren.
Stellingen uit m'n hoofd.
Lachen lippen leven.
Scheiden en weer verloofd.
Ik was verwég van jou.
Jij was ver, weg van mij,
deed me steeds sjaaltjes aan,
knoopte m'n luchtpijp dicht.
'Nog even en hij zwicht.'
Mijn graf opende plots.
Tinteling in m'n teen
stond ik op uit de as
en knoopte m'n hemd los.
Naakt voelde ik de wind.
Naakt stapte ik het leven
om aan de zon te kleven.