Al twintig jaar lang ziet zij hem zitten
In die eeuwige stoel bij de open haard
Vroeger een jonge god, nu grijs bebaard
En al wat hij kan is op haar vitten
Eens kon haar vuur zijn lijf nog verhitten
Toen borsten en billen nog niet waren verjaard
Vroeger een jonge hinde, nu een oude taart
En frustratie is al wat zij nog bezitten
Zometeen, bij het opdienen van het avondmaal
Zullen zij de messen weer slijpen
Elkaar verwijten makend, zonder berouw
Ze kennen elke letter van elkaars levensverhaal
Zonder elkaar ooit te begrijpen
En boven de aardappels zegt zij: ik haat ook van jou