in mijn ochtend dromen groeit
de Albatros die staren boeit
op toppen van mijn handen
om nooit meer neer te landen
de branding breekt met vuur
de ochtend dampen guur
en scheurt de donk’re wolken
die mijn land bevolken
wieken wenken onverstoord
met luide kreten ongehoord
‘t gekrijs dat sterven doet
met kerven in ‘t gemoed
het zilte water spat omhoog
er glinsteren druppels loog
bekorsten beide grijze ogen
open zonder mededogen.
eindeloos de einder raken
zwerven de gedachten, waken
zonder rust tot aan mijn dood
ik ben een Albatros in rood