Buren
Geen jonge wilde buren hebben wij
De bomen en de struiken zijn verdwenen
Nooit horen wij een stem die zingt of schreeuwt
Het is zo ongelofelijk stil bij het jonge paar
Er liggen mooi gekleurde tegels waar eens gras was
De struiken en de bomen zijn geveld.
En bloempotjes staan keurig in het gelid.
Het lijkt zo schoon, zo rein, zo zonder hartstocht
De buren kunnen binnenvetters zijn.
Die geruisloos begeertes vullen die ik niet eens ken.
De buren hebben uit mijn hoek bekeken
Een huiskamer geschapen van hun tuin.
Met tafel en met stoelen in het midden
Ik zie het alleen van boven op mijn kamer
De hoge schutting die ons scheidt
Voorkomt het omgaan, het leren kennen van elkaar.
Wat moeten onze jonge buren van mij denken
Wanneer ik luidkeels zing van liefde en van leed.
Ik weet het werkelijk niet omdat ik hen niet ken.
Roelie T. Kuilder