Soms lijkt het allemaal groter dan hem. Een wereld waarin hij op niets grip heeft, en bovenal niet op zichzelf. Hij doet niet de dingen die hij graag doet, en lijkt niet te zijn wie hij is. Hij is een schaduw van hem, hij is misvormd door het licht en tegen de zon draait hij mee. Hij is niets terwijl hij alles is. Hij wordt stil, al is het zijn doodsangst, wordt hij stil. ’t Lijkt zinloos. Hij wordt geleerd om kneedbaar te zijn. Tegen de hypocrisie in is dat toch deze tijd van het leven: luisteren, kijken, leren zwijgen, leren dat een mens boetseerwerk is, door een ruwe hand gevormd naar de bruikbaarheid in een reeds geruïneerd geheel. Om geleefd te worden in een leven dat hem reeds ontnomen werd bij de eerste lucht waarnaar die hapte. En als hij eenmaal barst, dan zorgt diezelfde ruwe hand ervoor, dat hij één wordt met een emmertje water. Waarin alleen de grijze schijn zal doen vermoeden dat hij er ooit was.
al is hij het
tot de laatste troebele druppel