Ik ben het zwetende kind
onder al de problemen
van de levenszin
en zijn gevaarlijke bedenkingen.
Gebeden doorbreken de stilte,
het zangkoor der vrome maagden
slaat het psalmenboek
met beide handen toe,
weldra sterven de staande stemmen.
De holle gangen van het leven
heb ik doorlopen
en wou niet opkijken
naar het laatste tafereel
van 't lijden en zijn ritueel.
Een kind heb ik sluiks bekeken
bij het maken van een bidbank
waarop knieen zullen rusten
wanneer de angst in het duister
de levenszin bevraagt.