de tanden van de eenzaamheid
kluiven door de beenderen
waarop zijn huis leeft
de tijd sneed reeds barsten
in de stenen omkleding
en het kloppend gelach
van hamers, schrijft
een afscheidsbrief op lucht
zijn grasweide is vetrappeld
en de hoeven van verdriet
dragen de laatste vaste grond
in de stem van hun loop
het laatste vezeltje trekkend koord
is wankel geworden
hij is in elkaar gekrompen
tot een bolletje mens
dat in slipsporen van tranen
de levensberg afrolt
(niet over mezelf hoor, gebaseerd op dingen die ik heb weten gebeuren enzo, en wilde het verwooden)