Wanneer de verzengende zon in twee bedrog schuwt,
haar tegenpool uranus in drie in de rug stuwt
weinig begrepen, nooit tevreden, dapper en origineel,
belaagd door mars in elf, idealen veel teveel,
de maan in boogschutter uit zijn lood,
aan haar been het blok van saturnus in zes,
zwavel en pek, poel van pest, pokken en oud brood,
ziekte en requiem, een zware levensles,
neptunus verward in vijf haar roze bril opzet,
spica en jupiter op haar lijf bindt,
ogen en oren en zeven zintuigen vindt,
vanuit vissen op tien de zachtmoedigen tot muziek aanzet
venus het onnozele vrome kind,
omlaagt valt uit twaalf op de ascendant,
de kroon in kreeft spant,
liefde zoekt en geluksdraden spint,
mercurius geen rust gegund, aan kennis verslaafd
door pluto in een gevaarlijke graad
klinkt alom hoongelach en jaloerse praat
naar onderste steen en aan diepe roerselen verslaafd
dan komt de witte ridder in nood
gezeten op pegasus, zijn trouwe paard
romantiek, mystiek, leven en dood
gedichten strooiend met zijn zachte zwaard.