In de drukke straten van Casablanca,
zag ik je voor het eerst als een schone langslaapster,uit je onbekende droomvelden ontwaken,
ik stond in een verscheurende houding op het balkon te waken,
zag je wimpers vertederend in onschuld weven
in het Noord-Afrikaans zonnelicht
dat scheen door het muffe gordijn.
Je oudere zussen,
met hun ervaren bekken
stonden al in de vroege stank vele Marrokanen
te groeten in hun hard bestaan,
puur en niet verzonnen op te hemelen,
met gulle westerse gebaren die wreedaardig en lief zichzelf kunnen zijn.
In de drukke straten van Casablanca,
rookte ik een marquise onder een plataan,
dronk ik een muntthee bij het vallen van de avond,
peinsde ik over mijn liefde voor jou,
over je lusten die goed en wel ver weg geborgen zijn,
over mijn stunten als puber met duizend vlinders in de buik.