De vrouwenstemmen golven door
me heen als waterkringen
Ik huichel mee, al kan het oor,
noch hoofd te binnendringen
Het water roept, de zonnevloed
verdrinkt me in zijn stroming
Het wordt me snel teveel, ik moet
een frisse vochtomzoming
"Excuses, maar ik ga nu toch
eens schuilen voor de hitte
Het is zo heet, straks smelt ik nog
door hier te blijven zitten"
Direct ontglip ik uit de groep
en zet het op een lopen
Ik ben er, slaak een wilde roep
en spring de spiegel open
De koelte dendert door me heen
om veel in mij te doven
Hmm heerlijk is het hier alleen
en 'k drijf weer langzaam boven
Zo zwem ik rustig door het meer
met lange, sterke slagen
Maar onrust zet zich in me neer
en start in mij te knagen
Och Maud, ik heb je toch zo lief,
maar liefde is zo breekbaar,
zo vluchtig als een goede dief;
och, bleef het maar ontsteekbaar
Och waterval, je ruist zo vredig wild,
zo onbezonnen vredig
terwijl het meer van liefde trilt,
bedien je hem vrijgevig
Je bent als Maud, ik ben het meer
dat met je wordt doorweven
en door je ruisen telkens weer
tot leven wordt gedreven
We zijn zo blij, we zijn zo één,
maar zal dat immer blijven?
Ik hoop het zo! maar is het geen
bedrog waar wij op drijven?
Nu drijven wij op stille zee,
nee, sterker nog, we zweven!
in harmonie, de wind gedwee,
de tijd vergeet ons even
Helaas, (och wat een pijnlijk woord)
zal dit niet lang ons binden
Straks wordt de wind weer aangespoord,
wijl golven ons verslinden
Het kwaad verrukt ons bliksemsnel
met mooie, zure vruchten
Ik haat het zo, dat duivels spel,
dat ons zo laat verzuchten
Ratius:
"Och arme geest, je bent te erg
besmet met lust tot oogsten
door liefde ziek tot in het merg
beschimp je zelfs het hoogste!
Zeg zwakkeling, herpak jezelf!
en droog je loze tranen!
ontneem je blik van 't hemelwelf,
je moet je kleiner wanen
Je bent een schim, onthoudt dat goed!
niets meer, zelfs eerder minder
een wezen past geen overmoed,
je brengt jezelf slechts hinder
Vooruit, beklaag je groot geluk
met felle, domme zinnen!
Zo maak je lekker snel het stuk
en zult er niets mee winnen
Het lot, de tijd, ze zijn je baas,
regeren zelfs je goden!
Vanwaar betreur je dan, jij dwaas,
de zegen die ze boden?
Berust, relativeer hun wind
die nimmer zal verstillen
Als zó'n gedachte jou verslindt
ontgroei je slechts hun grillen"
Ik:
"Welk toornig spookgestalte doet
hier tegen mij betogen?
Vertoon jezelf in volle gloed
en zeg het in mijn ogen!"
Ratius:
"Ik hoor bij jou, ik ben je knecht
tot heersen afgewezen
Betreurd om alles wat je zegt
ben ik voor jou verrezen"