Ik sta voor de spiegel,
maar kijk er niet naar,
Ik zie enkel een schim,
de ziel van mijn kastdeur.
Snel werp ik een blik op je,
brandt je vliegensvlug op mijn netvlies,
zo wil ik je herinneren,
als die verlegen jongen die achter me staat.
De onzekerheid staat in je ogen te lezen,
in je bijna zwarte parels,
die me al zo vaak vragend aankeken,
die me al zo veel verteld hebben.
Liefde klinkt zo raar,
zo raar voor jou en mij,
zo raar voor ons tweeën,
voor onze jarenlange vriendschap.
Hou je dan van mij,
van mijn gewone normale ik?
Ik zie je wel graag,
maar jij bent gewoon jij,
Een ernstig gesprek,
zonder dat er een woord wordt gezegd,
onze communicatie zonder woorden,
via één enkele blik.
Ik draai me om,
kijk in de spiegel en schrik,
daar staat niet ik of jij,
daar staan
WIJ.