De wereld ligt aan m’n voeten
maar ik durf geen hand uit te strekken.
‘K heb schrik voor het te felle licht van vrijheid.
Eindelijk krijg ik steun,
een ziel die me helpt
en toch ben ik nog steeds onzeker.
Bang van de grote, wijde wereld voor me.
Ik ben klaar om ze te betreden.
M’n gevoelens willen liefhebben,
ze willen onzekerheid, ergernis, avontuur.
Maar m’n verstand sukkelt ergens nog wat achter.
De wereld wacht op me en ik kom te laat
door al m’n nutteloos gepieker.
Ik val in slaap op de meest verassende dag van m’n leven
omdat ik niet in staat ben te slapen,
te dromen over ontspannende, rustgevende gedachten.
Ik wil wel, maar voor de eerste keer in m’n korte leven
kan ik niet, durf ik niet het onbezonnen kind in me buiten te laten.
Het laten spelen met m’n angsten,
nieuwsgierig op zoek te gaan naar wat nieuws,
naar wat spannends in het leven.
De kennis komt weer tot me,
ik stop gewoon met denken bij het eindigen van deze verlossende woorden.