vanuit een zetel, zwaait de staf
die in zijn keel is gebloeid
bliksemschichten stoten oren aan
een angstvalige blik kruipt er uit
en haakt in de uithoeken van mijn gezicht
stomgeslagen volg ik de lijn
zijner woorden, angstvallig
rol ik in een hoekje tesamen
in de hoop onzichtbaar te worden
om mijn vleugels slapen kettingen
de tijd heeft hen vergiftigd, ze roesten
ach, ik lees de woorden in haar ogen
en de angst in haar voorhoofd gegrift
ze weet van mijn plannen
en zag ze uit mijn kieren broeien
ik kan het niet, ze was mijn goud
het zakje hoop dat aan mijn bosrt sliep
ze heeft de scherven bijeen geraapt
en terug tot een hart gelijmd
ze was het helder glas
door sneeuw en door zandstorm
ik kan het niet, ik kan het niet