ik doorkruis honderden landen
het zwaard opwaarts gericht
spelend met het licht, zo fier
maar bot als geen ander
een roestige helm doet zijn best
om ook wat ogen te veroveren
en mijn schild is van papier
bladzijden om mij in te verschansen
ginds ligt de vijand reeds te loeren
de messen grommend om wat tranen
en de dikke strepen op zijn gezicht
maken hem in menig riet onzichtbaar
het pad is zeker niet al te gastvrij
mijn paard hijgt reeds een kreun
maar aan het eind wacht de bekering
een hart om mijn geloof, te delen