Stralend, zij wandelt traag
Op een onzichtbaar pad
Haar ogen vol donker ziet
Niet waar ze ooit trad
Het begin van de wortels
En van haar het eind vaag
Een nacht vol van zwart
Is zij stralend steeds weer
Van wit, doch grijs is haar kleur
Zacht als het gladde meer
Waar water steeds vallend
Wordt egaliteit gehard
Zij schreeuwt: Ik leef, maar
Fluistert zachtjes: 'k ben dood
Laat een traan de weg volgen
Uit hebzucht, geplaveid met brood
Kan ze hier nooit zijn want
Zij is het stralend offeraltaar