Een man praatte tegen mij;
althans het leek alsof
hij praatte
Het praten van deze man interesseerde mij niet
Het deerde me niet, het leek niet voor mij bestemd
De man bleef maar praten oeverloos in het
wilde weg, en ik; ik wilde weg
van zijn woordenwaterval
waarmee hij mij overspoelde
Deze zondvloed kwam bij bij niet tot zijn recht
Wat mij betreft praatte de man met iemand anders
een vreemde, een schim,
zijn eigen spiegelbeeld
want zijn woorden waren reeds gestorven
de letters die zijn woorden vormden
slechts botjes in zijn spraakskelet
Ik besloot niet meer naar de man te luisteren
hem te negeren, zijn blik te ontwijken
te doen alsof hij er helemaal niet was, lucht
Toch vond de man hier geen reden in zijn
verhaal te staken
gedesillusioneerd zakte ik weg
ik de stoel waarin ik zat
Toen ging plots de zoemer
Auteur: Han Sterk | ||
Gecontroleerd door: Frummel | ||
Gepubliceerd op: 06 oktober 2003 | ||
Thema's: |