Besluiteloos druipt het kaarsvet
zweetplekken onder mijn oksels
ik zweef, waarin weet ik niet maar
vlieg, mijn voeten raken de grond
Al lang niet meer de man, mens
die was, geboren werd, gewogen
gewassen, aangekleed, naakt
de ziel, verkrampt, verstuikt
Gescheurd de banden, geen pleisters
op de wonden, eerder zout gestrooit
infecties laten zelfs ten wensen over
ben ik slechts met mij alleen
Duister donker schuilt het beest
in mij, het hol, de grot, spinnerag
hou de wacht, voordat ik van mezelf
vlucht recht tegen de berg omhoog
Lik mijn wonden het bloed kruipt
waar het niet gaan kan, teruguit
de hartklep langs, de kamer in
adem ik zuurstof uit, in wolkjes
Van binnen doorgestoken kaart
speel vals, bedrieg de boel, pokerface
lieg me voor, hou mij voor de gek
trillende handen, lachende vingers
Wijs me aan ik sta hier, zie me
weet dat ik het ben, niet wat je hoopt
geen prins, geen held, maar woorden
losse flarden, maken mij tot mij
Besef dat nooit meer op zal staan
jouw droom, de wens die vader
van jouw gedachten is, verbied ik
ooit nog mij te vergelijken met wie dan ook
Auteur: Han Sterk | ![]() ![]() ![]() |
|
Gecontroleerd door: christina | ||
Gepubliceerd op: 11 oktober 2003 | ||
Thema's: |