Ik zat thuis op het gras.
De zon scheen in mijn gezicht,
maar ik kreeg het niet warm,
want een zacht briesje deed de warmte
langzaam wegstromen.
Insecten vlogen langs mij af
alsof ze niet wisten
dat ik een gevaar voor ze zou kunnen zijn.
Voor mij stond een dode zonnebloem.
Zijn bladeren hingen slap
en zijn kop zag alleen grijs zand.
Maar zijn stam hield zich sterk
en daardoor bleef hij de grootste
van ale planten in de tuin.
Het leek wel alsof hij tot alles
bereid was om die positie te houden.
Ik verwierp die gedachte en zag
een witte vlinder onrustig rondfladderen
in de lucht.
Hij was misschien op zoek naar een
witte bloem, maar er was er geen enkele
te bespeuren.
Zenuwachtig fladderde hij verder
naar de weide naast ons huis
om de juiste kelk te vinden.
Opeens begon er een beetje wind
op te steken en overal rond mij
hoorde ik kraakgeluiden.
Tientallen blaadjes vielen
sierlijk van elke boom.
Ze landden zachtjes neer
op het droge gras.
Ik keek op mijn horloge.
Het halfuur was om.