In het tuintje waar we speelden,
bij zon en regenvakanties,
pereboom, pruimelaar, appelaar,
toegesnoerd door manshoge groene hagen,
afgeschermd voor de boze wereld daarbuiten,
een schommel draaide zot rond zijn as,
uit verveling putten graven in d'aarde
op zoek naar verborgen schatten,
roodverbrand van onder tot boven
alsof de zon op je hoofd was gevallen,
verweesde vogels verzorgen
voortijdig uit het nest gevallen,
gekwetste duiven tegen hoogspanningsdraden,
wekenlang doktertje spelen met verbanden,
natuurkrachten meten met de dood,
vogel los, vakantie afgelopen,
droomvoorstellingen
van het grote avontuur daarbuiten
dat lag in de handen van de toekomst
van 'als ik groot ben dan ...'
tijd vermoosken met hopen
want alles was gratis,
geelgebekte merels, kikkers uit de beek,
grijze veldmuizen, een kattenjong vol luizen,
kippen, ganzen, schapen,
alles moest eraan geloven,
het afscheidsgeblaf van die doodsbrave hond,
je kon er dagen niet van slapen,
onnozele en goedgelovige kinderen,
gelukkig met een goudvis in een bokaal
gewonnen aan een kermiskraam,
waar je uren stond naar te turen,
voorbode van wat komen zou,
mekkerend als nietsvermoedende lammeren
op weg naar slachthuis vijf,
van het echte leven.