Prullen
waaraan niemand nog belang hecht,
huishoudelijk gerief en tafelbestek
het gebarsten koffiekopje,
de keukenschaar half weggeslepen,
mijn kindertijd weggesneden.
Het wafelijzer zwijgzaam toegeplooid
vettig van het vele bakken
toppunt van winterse vakantiedagen
het goddelijk recept vergeten,
waarmee moeder een feestje bouwde
rond de gloeiende kachel.
Nota's vol handschriften
boekhouding en strijd om te overleven
netjes gerangschikt in schuiven
van het grote eiken bureel
die we niet durfden opendoen.
Het alaam roestend op de werkbank,
nijptangen en schroevendraaiers,
de hamer waarmee vader
een vogelkastje timmerde.
Alles ooit harmonieus
behorend tot één geheel,
nu overal verspreid tot rommel
uit hun verband gerukt.
De foto's uit hun albums geplukt
lege plaatsen, zondagse uitstapjes,
gaten in een vloeiend tijdskader
voortaan een doofstom verhaal.
Het slagveld van herinneringen
achtergelaten als weeskinderen
vader en moeder overleden,
hun nagelaten erfenisgoederen
ontzield en sprakeloos.