Ik zag ooit een heel klein mannetje,
hij staarde naar de maan,
vroeg zich af van waar komen al die sterren
toch in hemelsnaam vandaan.
Hij klom op een tak van een boom,
maar viel er pardoes weer uit,
hij lag daar voor een hondje,
zei: “Dag mijn lieve spruit.”
Hij wis niet waar naar toe,
hij wis niet waar naar heen,
drukt zachtjes zijn oogjes toe,
voelde zich heel alleen.
Maar toen kwam er iemand voorbij,
hij zag haar in het maanlicht staan,
hij voelde zich plots weer vrij,
want plots zag iemand hem weer staan.
Ze strekte haar hand naar hem uit,
zei kom mijn lieve spruit,
en sindsdien was ‘hij’ weer ‘hij’,
maar het beeld van die 1000 sterren
gaan nooit meer aan hem voorbij.