Als koningen boven hun rijk,
kijken ze
glorieus en glanzend
neer op de aarde.
Diamanten,
vallend uit de hemel.
Trots,
doch bescheiden
over hun schoonheid.
Sterrensporen
laten zij na op mijn venster,
alvorens
die lange weg naar de grond
voor te zetten,
in één gracieuze beweging.
Alle kleuren van elke pracht,
weerblinken in hun ziel.
En zij beseffen het niet,
totdat ze ongemerkt uiteenspatten.
Schreeuwend,
stil.
Zij kwamen uit het niets,
druppels van derdriet.
En ik wist pas
hoeveel pijn de wolken huilden,
toen ik de krant vastnam,
en de bloedige verhalen
in hun ogen las...