Vertrokken is je glazen gezicht,
normaal als een zacht kussen
waarin ik me tot lippens toe innestel.
Je krast vurige woorden in m’n bast.
Loden littekens, te zwaar voor
een hart alleen. Je neemt ons juweel
en verwerpt het tegen de grond,
het schittert uiteen. Een gebroken man
doorstenigt je blik met afstandelijke angst.
Bang kruip je in het dichtsbijzijnde
hoekje van je gevoel en verstopt je
tranen in de barsten van ons huwelijk.
Je loopt naar boven en het gebons
op de trappen verbrijzelt de hoop
die op mijn wenkbrauwen drijft.
Neerslachtige opwinding ontblaart
als ze het deksel van mijn kist dichtsmijt
en me achterlaat in verstikkend alleenzijn.