Maar mooi weer nog
Oude man met grauw
in je haren, bars.
Met je kolen
als de diepten van een haat.
Ik ruik dat je daar staat.
De kelen kan je knijpen.
November en mijn gratie
als een premie.
Bevroren pegel broedt,
bewierrook executie,
vergif of absolutie.
Maar mooi weer nog.
Weer,
een week en een dag.
Ik keek en ik kwam.
En ik ging met een lach.
Begrijp het nog wel.
Ik ga goed.
We zien dan nog wel.
Verraderlijk windje,
de bries door mijn geest.
Ik ken je en duw je omver
in de sneeuw.
Ik loop in een sprintje,
de maanden, m'n been.
Je wacht op de klap...
slap.
Je hoopt op een wervel.
De kelen kapot.
Jouw vuist en de mijne.
Jong,
oud, grijs,
dwars.
Ik kom in het reine
met tandengeknars.
Ik lig er niet onder.
Verdring het verstand.
Er is zelfs niet veel aan de hand.