Ze heet gewoon maar Riet,
Ze draagt haar haar gewoon,
Maar steeds als ik haar zie
Denk ik 'wat zeit gij schoon'.
Ze draagt gewoon een blouse,
Doodgewone tas,
Zingt en praat en lacht gewoon,
Ze doet gewoon de was.
Ze heeft gewoon een huis,
Ze is gewoon heel net,
Er staan gewoon wat bloemen,
Staat gewoon een bed.
Ze heeft gewoon twee kinderen,
Gewoon een hond die blaft,
Ze heeft gewoon een man die lief heeft,
Die eet,die drinkt en maft.
Hij doet geen wonderen,
Zij even min,
En daat zit nu net het bijzondere in.
geschreven voor een gedeelte door toon hermans