Het vorstelijke streven
deel 1: met hagel en ijskoude winden
De troepen van Thialf zijn Vlaand’ren vergeten.
We staan nochtans vetjes op iedere kaart.
Een kind van vijf jaar zou de weg kunnen weten,
En niet hoeven zoeken tot halfweg in maart.
Ze trokken door Fryslân, tot vlakbij de zee,
Met hagel en ijskoude winden.
En sneeuwbuitjes hadden ze ook voor ons mee.
Maar ze konden ons landje niet vinden (*).
'n Verkenner des legers, bij Sneek aangekomen,
vernam dat de grens was verdwenen.
Nu was hij door Friezen al vaak beetgenomen,
vooral als hun vorst was verschenen.
Hij bracht het verslag aan de kaartkolonel,
die opkeek van tussen de boeken,
en zuchtte bij nu reeds z'n elfde bevel,
om overal zeer goed te zoeken.
Tot Jorrit, soldaat in het rijmpeloton,
Op wandel bij Tilburg, in ’t zuiden,
een stippellijn zag op het ochtendbeton,
en zich afvroeg wat die kon beduiden.
(*)'t Probleem was de grens tussen geel en oranje.
Ze was met de beste wil nergens te zien.
Heel anders dan die tussen Frankrijk en Spanje,
die hoog in de koude van wat sneeuw is voorzien.
(korte pauze)