Pure ernst gedurende vierentwintig nachten
ongenadig en zonder schroom,
gedegradeerd tot een stervend herfstblad
te midden van een leger harde kasseien.
De plotse stroom van ontroostbare klanken siert de ochtendspits en
verliest zijn hevigheid onder het nachtlicht van elke dag.
Niet zichtbaar zonder de wijsheid van een verlatene.
schuw en ontkennend,
baant zich een weg stroomopwaarts.
Onder toezicht van de klokkenluider
wordt een hoedende huls gevormd rond de bron.
Een dappere poging om de helderheid te aanzien
wordt niet in dank afgenomen.
Doelloos maar vol van verlangen danst een ster ooit zo fel en ontembaar
door een oneindig doolhof van radeloosheid.
Hij wil. hij wil wel, maar hij kan niet.
Zonde, het verschil niet meer te zien tussen lichte en donkere kleuren.
Is het een last, een ongenietbare vorm van emotie?
Wat overblijft is een keuze die men niet graag maakt.