Rustig en stil
Zittend op een ongemakkelijke stoel
Nippend van m'n cola nu en dan
De geur van bier
De muffe sigarettenrook
De enige andere vrouw draagt netkousen
en een rokje dat geen enkele moeite doet
om langer te zijn dan enkele centimeters
Gelukkig let niemand op mij,
die eenzaam in een onbekende wereld zit.
De felle neonlichten doen geen pijn,
meer wel de blikken van iedereen die
in één oogopslag ziet dat ik hier niet thuis hoor.
Een bulderende mannenlach schrikt me op,
gevolgd door een bescheiden gegiechel
Dom kind, denk ik.
Misschien even dom als ik om hier te zijn.
Maakt niet uit trouwens,
gelukkig ben ik straks weg.
Maar eerst nog even kijken
naar hemn in de verste hoek.
Wat heb ik hem lief,
en wat haat ik die liefde,
en nog meer haat ik hem.
Ook al ben ik zo intelligent,
ik moet haast biets weten
over het echte leven,
als ik hem nog altijd
zo vurig
zo innig
lief heb.
Mistige, dwarrelende rook
vlak voor mijn ogen,
schrikt me een tweede keer op.
Een hand op de tafel,
maar ik wil niet eens het gezicht zien.
Hij gaat langzaam zitten.
Onder zijn bovenarm
gluur ik twee of dire ogenblikken
naar mijn rottige liefde.
Het gesprek is niet monotoon
of boeiend of dromerig.
Niet wat ze altijd vragen,
Kom je hier vaak
Ben je alleen
Hoe heet je
En tot slot komen ze dan, trots,
tot de eindvraag
Wat is je nummer
Glunderend van glorie
Nee, totaal anders.
één enkele vraag.
Simpel gesteld, pijnlijk beantwoord.
Ik kijk nog steeds naar zijn hand.
Ik durf mijn lippen niet te bevelen
de woorden uit te spuwen,
hij wacht ook niet op een antwoord
Het was niet eens een vraag.
Zou je niet kapotgaan,
als je bedenkt
dat je alleen van hem hield,
toen hij ook jou beminde?
Zou je daarbij
niet compleet kapotgaan?