Ik doe mijn ogen open,
Alles wat ik zie is licht
Omdat ik verder niets kan zien,
Doe ik mijn ogen maar weer dicht.
Als ik mijn ogen nogmaals open doe,
Ben ik van mijn licht beroofd.
Het is net of hier iemand bij me was,
Die het licht voor me heeft gedoofd.
Nu is alles donker en zie ik niks,
Ik sta op loop weg van waar ik lag.
Ik loop ergens tegen aan,
O, als ik nu toch eens iets zag.
Als ik zou zien waar ik was,
Dan zou ik zien waarheen ik moest.
Ik zou wel om hulp willen schreeuwen,
Maar toch houd ik me koest.
Zou er iemand zijn die me horen kan,
Iemand die me iets zeggen kan.
Nergens is geluid, overal is het stil,
Dat maakt me toch een beetje bang.
Ik voel met mijn handen langs een muur,
De muur is ruw en hard.
Nergens een opening te vinden,
Ik voel me nu ook nog verward.
Dan is daar plots een deur,
Wel op slot, maar toch.
Mijn handen doen zeer van het voelen,
Maar ik heb gevonden wat ik zocht.
De deur is op slot en ik kan er niet doorheen,
Ik voel zelfs geen sleutelgat.
Ik begin tegen de deur te beuken,
En begin te krabben als een kat.
Dan gaat de deur plots open,
En staat mijn moeder daar.
Ik heb alles verzonnen in een droom,
O, mijn God, wat was dat raar.
Nu ga ik weer liggen in mijn bed en val in slaap,
Ik droom nog over op vakantie gaan.
Dan staat mijn moeder weer naast mijn bed,
En zegt dat ik nu toch echt op moet staan.