Ik zwerf maar door op zoek naar een plaats
Waar ik misschien iemand ken
Een schaduw glijdt,
De zon die daalt,
En niemand weet wie ik ben.
Ik ben de wind,
De noordenwind.
Ik maak nachten koud en lang
Maar ik kleur ook een lichte blos
Op het bleke van je wang
Een blad neem ik mee
In mijn armen mee
Tot het geruisloos d’aarde raakt
Een schip jaag ik hoog
De golven in
Tot het macht’loos en hoorbaar kraakt
Ik ben de wind,
Ik ben de storm
Die de zeeën woelig maakt
Maar ik ben ook de zachte bries
Die teder je haren raakt.
Bomen geef ik een lied en een stem
‘k Fluister woorden die je nooit vergeet
Van waar ik kom
Of waarheen ik ga
Nee, niemand die het weet
Ik ben de wind
Ik ben de bui
‘k Stort me te pletter op je raam
En met duizend tikjes zeg ik
Duizendmaal opnieuw je naam
En als de morgen komt, ben ik weer weg
Ik vlieg met de zwaluw
Naar ’t zuiden door
Buiten de wolken die ik verdreef
Vind je van mij geen enkel spoor
Ik ben de wind,
Ik ben de storm
Die geluwd is in mij
Maar ik ben ook de fluisterstem
Die zo vaak die woorden zei