In de verte zingt een vogeltje,
De hagel klettert tegen het raam.
De zon gaat hier nu onder,
Maar komt weer op hier ver vandaan.
Een leven vol met licht,
Verruilt zich voor eentje zonder kleur.
Het wordt steeds vroeger donker,
De winter staat weer voor de deur.
Een jonge duif valt in het water,
En blaast zijn laatste adem uit.
Het klappen van zijn vleugels,
Maakt een afgrijselijk geluid.
Hij vecht nog voor zijn leven,
En zakt dan gestaag de diepte in.
Een man probeert de duif te redden,
Maar dat heeft geen enkele zin.
Zo gaat het ieder jaar,
Al het kleurige wordt weer grauw.
De winter is keihard,
Er is niemand die dat ooit veranderen zou.
Maar na de winter komt de lente,
Achter de wolken schijnt de zon.
De natuur begint weer helemaal opnieuw,
Opnieuw waar het vorig jaar ook begon.