Daar loopt hij, als een trotste pauw,
pronkend met zijn veren, lachend naar de sloebers in de kou.
Denkend aan de warmte, die hij spoedig ontvangen zal,
niet in zijn nederige onderkomen, maar in zijn ontvangsthal.
Pratend als een echte edelman, geen greintje gevoel in zijn leven,
hij vist naar complimentjes van zijn geliefde, die ook die complimentjes maar al te graag zal geven.
Paraderend door de stad, kijkend in alle winkelruiten,
gooiend met zijn geld, op die manier zodat hij alles en iedereen uit kan buiten.
Hij zal nooit eens zeggen, dat hoef ik niet,
hij kan het zal het kopen, zo gauw als hij het ziet.
Hij loopt door het park met nog steeds aan zijn zijde zijn vriendin,
Hoe meer ze hem aanbidt, des te meer krijgt ze haar zin.
Daar loopt hij dan, die arme man,
steunend op zijn wandelstokje, zo goed als het nog kan.
Verkleumd van de ijselijke kou,
zijn haren zo grijs, zijn gezicht zo grauw.
Hij kijkt naar de mensen, die vrolijk aan het winkelen zijn,
hij kijkt naar alle mensen, groot en klein.
Een glimlach verschijnt op zijn gelaat,
en denkt, geniet maar lieve medemensen, geniet want voor je het weet is het te laat.
Hij ziet een ziek vrouwtje, zij zit bedelend aan de straatkant,
hij grist naar zijn laatste kwartje, dat stralend in haar buidel beland.
Ze ontmoeten elkaar, de edelman en hij,
hij met zijn glimlach, en de edelman met het meisje aan zijn zijde.
Hun blikken kruisen, en draaien weer weg,
hij denkt, wat een gelukkig echtpaar,
en de edelman maakt het eeuwige afwijzende gebaar.
Hoe kan het dat de wereld zo verschilt,
dat de een het niet kan, en de ander gewoon niet wilt.
Kijk nou eens in jezelf, en ontdek dit duo dan,
dan zul je ook wel meteen zien, wat je niet wilt, en wat je niet kan.
Smascha