Het Lelietje uit de Dalen.
Ik duwde en ik duwde met mijn kroontje recht naar boven
Gisteren nog half bevroren, en nu mijn trotse hoofdje boven.
Ik vond de wereld wondermooi, de warme zon, het voorjaar in zijn lentetooi.
Nog wat ijsdauw op varensbladeren, een gouden paasbloem , wondermooi.
Ik genoot van geurende seringen en van merels die zongen blij voor mij.
Echt ze jubelden voor mij op fluwelen zoete tonen de eerst geborene in mei.
En ook de vinken, nachtegalen, zongen verhalen voor het eerste ’t Lelietje uit de Dalen.
Ik was zo trots, ik was zo fier want het fijnste klokje stond te staren, het Lelietje uit de Dalen
Even later hoorde ik stappen, ze kwamen naar mijn richting opgestapt.
Twee hebberige handjes hebben mijn stengel en blad zonder vragen afgeknakt
‘MA, Pa! Je moet eens kijken wat ik tussen de varens vond.’
‘Ik plukte het eerste Lelietje uit de Dalen dat er deze lente is stond.’
En de moeder neemt de bloem aan maar verpinkt hierbij een traan
Fijn zoon dat je mij wou verrassen, maar laat de nieuwe lente staan.
Want die bloem dat is nieuw leven, geboren in mei, net als jij toen.
Knak nooit een bloem noch struik meer, geef liever ma een dikke zoen.