rijdt haar zo de nacht uit
blind, nog geen hand voor zijn ogen
van het zonlicht, het aan haar ligt
dat ze liegt over gelogen
hoe ze sprak over koffiedik
in mist, is in het grijs haar tweede ik
nog onbegrepen, en hij dan gist
naar met een ander dwepen
zij vreest nu z'n laatste hart
werd vermist, de handen voor haar ogen
niet meer de zijne, mist nu het fijne
bedriegt zelfs met bedrogen
rijdt zich zo de nacht door
achteloos, in het donker zonnen vangen
naar de stilte, broos door kilte
hij had al eerder kunnen hangen