Een rood gordijn van verwoestend lood
slaat in in de kristalheldere wand van m’n hart van ijs
rafelt de witte aderen uit tot een deken van verderf
Zijn pupillen als ijzige liftschachten
waar koud en warm een eenzaam duet spelen
met hun stille echo als eenzaam publiek
Zijn ogen als spiegels van zijn ziel
waar de vlammen hun laatste tango dansen op de as van zijn verleden
Emoties ontluiken, kronkelen hun stengels doorheen het dooien van de vrieskou diep in mij
Ik zoek mezelf in de kolkende zee van ontluistering
… vind me terug, nietig, klein in een hoekje
overdonderd door een blik, door een geschiedenis vol ellende