Tussen de twee zonnen door knaagden kikkers
aan mijn tenen. Lappen lucht liepen golvend
onder me vandaan. Er was een middag, een plaats, een tijd:
er scheen ooit een avond te eindigen. Ik wist niet
waar, ik wist niet wie.
Langzaam werd ook de lucht leeg en groen. Als een
weerspiegeling van thee. Het knagende gevoel gaf haar
de illusie van te-vroeg-vergeten-te-worden en even
ging ze Op.
Ik-zij-ik-zij en stond weer. De afgeknaagde voeten
stonden in het grijze zand.
Loom golfden de krullen. Ik moest het water zien stijgen
tot haar navel. Koos zij voor zon Twee:
Twee restjes voet verdwenen als laatste,
kopje-onder in het element. De duizend
knarsende kikkertjes rouwden groen aan de oever.
Liggend op de hitte vond ik een gesmolten
gouden haar.