Hij was mens, te lang weggestopt
achter vergeeld behang met schuine strepen
van zijn klein rommelig huisje, schuchter verdoken
in een steegje zonder naam.
Zijn torenhoge boekenkast, met houten levens vol avontuur
van anderen en een dun schriftje met, stil neergepend,
zijn eigen lange jaren, tot dwarrelend stof vergleden
samen met de dromen die hij ooit had gehad.
De doodsbeschaamde gedachten van zijn ziel,
tot onzichtbaar getemd, slechts blootgegeven
wanneer ’s avonds moe zijn vel afzakte
in rimpels van eenzaamheid.
Want hij
was geen mens,
hij was slechts
mens.