Als ik nou nog kleine peuter was,
met ’t gras van ’t groen-zijn achter d’oren,
ik wou vast dat jíj mijn mamma was,
héél de wereld zou het horen,
hoe gaarne ik jou zag!
Als je me ’s avonds toedekken kwam,
me lieflijk toelachte me troostte,
soms al eens knuffelde, me koosde,
zalig vond ik dat, ’t hartje zei ”wham!”
Hoe graag het dat toch had!!!
Als ik dan eens Old Shatterhand was,
in ’t wilde prairiegras verloren,
ik wou vast dat jij Winnetoe was,
tot Rocky Mountains zou je ’t horen,
dat jij bloedsbroeder was!
Of als ik weer eens zeerover was,
met een piratenlap voor d’ogen,
ik wou vast dat jij mijn ‘captain’ was,
tot in ’t kraainest zou je ’t horen,
dat jij mijn leidsman was!