Langzaam kom ik dichterbij...
Probeer het raspen van je adem
Te negeren in het broze daglicht,
De blauwe plekken niet te zien.
De kleur van wilde angst
Verweven in je gekwelde ziel
Met die van vergeefse hoop.
Ik proef de zure lucht die
Uit je angstige mond ontsnapt.
Bedek je blik met begrip,
De wonden met een lapje stof.
Het waren sterke vingers...
Bewijst hun donkere afdruk
In de frêle welving van je hals,
Daar waar huid vroeger zacht was.
De omtrek van je pijnlijke grimas
Snijdt splinters in m’n wezen,
Voedt vergeten haat en gebiedt
Je schokkende lichaam te omarmen.
Wat zijn mijn handen anders
Dan de zijne...
Wat zijn mijn handen,
Anders dan schuilen in koestering?