Ik loop in een eenzame straat.
waar ik en de vogels de enige zijn.
De vuilnismannen zijn volgens mij veel te laat.
Ik wacht een kwarer bij de tramlijn.
Niets is wat ik hoor.
Behalve wat vogels die zingen in koor.
Ik voel me raar.
Het is nu toch echt uit, wat naar.
Ik denk wat duivels na over wat de beste dood voor hem zal zijn.
Messchien met zijn hoofd door een door mij vast gemaakte lijn.
En hem dan even laten hangen.
Dan hem openscheuren met tandarts tangen.
Ik heb een kleine ingehouden lachaanval.
Toch denk ik na hoe hij veel te makkelijk mijn hart stal.
Ik zet me er gewoon over heen.
Al was alles wat hij deed nog zo gemeen.
Ik wacht niet meer op de tram.
Dan moet ik zitten en denk ik aan hem.
Ik loop wel naar huis.
Ik vreet me dan vol en zit voor de buis.
Dat is nou mijn afkicktherapie.
Ik dat nu wel nodig, nu ik hem niet meer zie.